In de sfeer van Sloterdijk


Heel vaak, als ik aan een boek van een voor mij onbekende schrijver begin, denk ik ‘Wat geweldig’. Ook nu: ‘Wat schrijft Sloterdijk geweldig!’. Hoewel ik nog nauwelijks gelezen heb in ‘Sferen’ ben ik nu al verkocht. De manier waarop kleine en grote vragen stilistisch aan elkaar verbonden worden is werkelijk prachtig.

Sloterdijk schrijft over ‘sferen’ als hij over de mens en diens gemeenschappen schrijft. Hij introduceert dit begrip aan de hand van een klein kind dat bellen staat te blazen. Vol verwondering kijkt het kind de bellen na, totdat ze uiteen spatten. Het kind treedt letterlijk buiten zichzelf, want zijn adem is gevangen in de sfeer van de zeepbel. Vijf zinnen later vragen we ons in het boek af, of niet alle gemeenschappen gelijk zijn aan de adem van een zekere entiteit.

De gemeenschap als sfeer, of als zeepbel, spreekt tot de verbeelding als Sloterdijk ter discussie stelt dat gemeenschappen altijd zullen bestaan. We bouwen muren op, zowel letterlijk als figuurlijk, om aan te geven waar onze gemeenschap eindigt en begint. Maar er zullen altijd momenten zijn waarop elementen van buiten tot die gemeenschap toegelaten willen worden. Meerdere sferen botsen. Als de spanning te groot wordt, dan barst de afbakening en zal de inhoud van de zeepbellen, de sferen, vermengd raken. Snel vormt zich dan een nieuwe gemeenschap.

De manier van schrijven sluit soepel aan bij een manier van denken die mij sterk aanspreekt. Wat overigens niet wil zeggen dat het allemaal eenvoudig te lezen is. Maar wat ik bedoel, is dat eventuele referentiekaders die we hanteren vroegtijdig ter discussie gesteld worden. Zelf heb ik het wel eens over ‘schaalproblemen': hoe beoordelen we onze eigen welvaart? Vergeleken met gisteren ben ik minder welvarend, want ik heb geld uitgegeven. Vergeleken met een paar jaar geleden gaat de economie weer vooruit, maar hoe zit dat vergeleken met langer geleden, zeg 10.000 jaar geleden. Wat is onze referentie, en is deze eigenlijk nog wel vergelijkbaar?

Sloterdijk pakt het groter aan. Hij beschrijft de ontdekkingstocht van de mens in de ruimte als een bewustwordingsproces dat we niet ‘in’ de wereld leven, maar bovenop de bol van de wereld. Dit begon met de eerste verkenningen van de ruimte, vanaf de aarde zelf dus. Dit veranderend bewustzijn leidde ertoe, in de woorden van Sloterdijk, dat mensen een ‘kern zonder schaal zijn’. Met betrekking daarop is het toch prachtig dat we recentelijk een planeet ontdekten die in staat is om leven te bevatten.

De nieuwe planeet, Gliese 581 genaamd, is als een nieuwe sfeer, een nieuwe zeepbel, die door de ruimte aan komt zweven. Hoewel de planeet ver van ons af is, is afstand niet meer relevant. Wel verplaatst deze ontdekking onze positie in de ruimte. Ik hoop dat het boek van Sloterdijk datzelfde met mij zal doen. Ik hoop dat het boek als gemeenschap van ideeën mijn denken zal vormen en daarmee verplaatsen. Die nieuwe planeet en het voor mij nieuwe boek: wat is eigenlijk het verschil?