De nieuwe werknemer: sneller ontslagen, sneller een baan?


Arbeid middels Labour?

In een tijd waarin ook Blair erkent dat er nog altijd een groep uitgeslotenen bestaat en het kabinet stevig onder druk staat over de discussie rondom het ontslagrecht, ook Groenlinks niet onbekend, wordt er veel over dit thema gedebatteerd. Zo ook gisteren in Lux te Nijmegen.

Onder de titel “De nieuwe werknemer: sneller ontslagen, sneller een baan?” werd daar een debat-avond georganiseerd. Aanwezigen waren:

  • Tineke Strik Aankomend Senator Groenlinks, oud-wethouder osciale zaken in Wageningen
  • Erik de Gier Hoogleraar Comparatief Arbeidsmarktbeleid aan de Radboud Universiteit (Nijmegen)
  • Eddy van Hijum Lid Tweede Kamer CDA, woordvoerder arbeidsmarktbeleid
  • Martin Pikaart Voorzitter alternatief voor vakbond (AVV)

De avond begon met een uiteenzetting door Erik de Gier over zijn visie op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Hij beschrijft een omslag van de verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving. Volgens hem heeft deze omslag grotendeels al plaatsgevonden. Na deze uiteenzetting volgde een bij tijden boeiend debat tussen met name Tineke Strik en Eddy van Hijum. Vandaag een weergave van De Gier’s uiteenzetting, de komende dagen over het debat zelf en een reflectie van mijn kant.

Uiteenzetting Erik de Gier

Erik de Gier begint zijn voordracht met het in herinnering brengen van de ‘Stakhanov-arbeider‘. Deze arbeider uit het communistische Rusland stond symbool voor alles wat een arbeider moest zijn. Hij werkte in de mijnen, uiteraard zonder te klagen. Zijn productie lag vijf maal boven het gemiddelde. Zijn naam en imago werd gebruikt om eenieder aan te sporen tot meer productie. Later is gebleken, dat hij weliswaar hard gewerkt zal hebben, maar dat hij geholpen werd door zijn collega’s. Zijn productie was dus kunstmatig hoog.

Na deze inleiding neemt De Gier de positie in, dat de verzorgingsstaat zoals we die lange tijd gekend hebben in de praktijk niet meer bestaat. In plaats daarvan begint zich een participatiemaatschappij te ontwikkelen. Deze wordt gekenmerkt door een aantal duidelijke verschillen ten opzichte van de verzorgingsstaat, die gekenmerkt werd door een streven naar sociale gelijkheid, naar baanzekerheid, centrale organisatie en een nadruk op collectieve verantwoordelijkheid.
De participatiesamenleving echter, legt de nadruk op prestatie, op verdiensten. In plaats van baanzekerheid wordt gesproken over werkzekerheid. Werken zullen we dus blijven doen, maar de ‘garantie’ dat dit lange tijd bij dezelfde baas zal zijn, verdwijnt. In plaats van een centrale organisatie is er sprake van een decentralisering, nu al te zien aan bijvoorbeeld de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de verantwoordelijkheden op bijstands-gebied die de gemeenten gekregen hebben. De collectieve verantwoordelijkheid, tenslotte, maakt plaats voor individuele verantwoordelijkheid.

Erik de Gier denkt dat deze participatiemaatschappij ‘gaat werken’ voor de nieuwe Stakchanov-arbeider. Deze is jong, hoog opgeleid, flexibel ingesteld en ziet werken als een onderdeel van het bestaan. Werken als ‘way-of-life’. Het zal echter minder goed werken voor hen die het al moeilijker hadden. Hij noemt voorbeeldgroepen als allochtonen, langdurig werklozen en arbeidsongeschikten. Deze mensen zullen in toenemende mate buiten de boot vallen in de participatiemaatschappij.

Maar er zal ook een nieuwe groep zijn die het moeilijk krijgt. Hij beschrijft de ‘working poor’. Dat zijn mensen die een baan hebben met een salaris dat niet al te veel boven het minimumloon ligt. Het zijn arbeiders van wie het loon al jaren onder druk staat. Steeds kleine beetjes, met name doordat prijzen harder stijgen dan de lonen. Tegelijkertijd zien ze dat hun bazen steeds grotere salarissen en bonussen opstrijken. Hun werk is niet bijzonder leuk en kan niet ‘flexibel’ uitgevoerd worden, zoals de nieuwe Stakhanov arbeider dat wel kan. Bij deze groep onstaat een gevoel van onvrede: ze staan onder druk en kunnen geen kant op.

De uiteenzetting van De Gier eindigde met een aantal aandachtspunten voor de politiek. Deze kwamen later dan ook terug in het debat.

  • Het gaat niet om het ontslagrecht. Hoe veel er ook van verwacht wordt, de grote veranderingen rondom het ontslagrecht in opmars naar de participatiemaatschappij zullen helemaal niet zoveel effect hebben. Echter, het zal wel veel onrust veroorzaken en het gevoel van druk bij de ‘working poor’ onnodig vergroten.
  • Politici moeten nadenken over onbedoelde gevolgen van hun handelen. Wat gaat er bijvoorbeeld gebeuren met de onbetaalde arbeid in een samenleving, als we moeten investeren in onszelf op zo’n manier dat er ook geld in het laatje moet komen? Zullen mantelzorg en vrijwilligerswerk niet als eerste verdwijnen?
  • Er dreigt een toenemende concurrentie op de arbeidsmarkt, onder andere tussen allochtonen en autochtonen. Als die concurrentie toe zal nemen door veranderingen in het ontslagrecht, zullen spanningen tussen deze groepen ook toenemen. Politici moeten er voor waken dat ze dit niet onbedoeld, via de achterdeur, binnenhalen.

Een zinnige uiteenzetting, die voldoende aanleiding gaf voor debat. Hierover morgen meer!